Sinds half juli hebben sommige bedrijven weer te maken met meer lege zeugen bij het scannen. Jaarlijks zien we dit optreden tijdens de maanden augustus en september.
Soms zelfs al in juli, afhankelijk van weersomstandigheden. We zeggen dan al snel: het is de tijd van het jaar. Maar waar hebben we het precies over en wat kunnen we er aan doen?
Het gaat eigenlijk over twee verschillende problemen. Ten eerste hebben we te maken met periodes van (veel) warmer weer, met als gevolg vaak een te lage voeropname in de kraamstal, wat weer de oorzaak kan zijn van verminderde vruchtbaarheid. Overmatig conditieverlies, maar ook te lage glucose- en insuline bloedspiegels tijdens de zoogperiode, zorgen dat de zeugen hormonaal niet optimaal functioneren.
De kwaliteit van de eicellen voor de volgende cyclus neemt af en het interval spenen-eerste inseminatie neemt toe. Ook de lengte van de berigheid wordt vaak iets korter. Deze toename is niet alleen het gevolg van het grotere gewichtsverlies van zeugen in de kraamstal en de lagere voeropname in de kraamstal, maar ook door een slechtere stimulatie door de beren in de dekstal. Hierdoor kan het nodig zijn om het inseminatietijdstip aan te passen.
Hittestress
De diverse maatregelen bij warmte zijn de afgelopen maanden regelmatig besproken, o.a. in de juni-editie van Varkensbedrijf (‘Zonder stress de zomer door’) en op dit moment niet actueel. Hoewel het aanleggen van nevelkoeling in de luchtinlaat natuurlijk ruim voor de volgende hitteperiode moet gebeuren. Deze aanpassing is de investering meer dan waard als we meer warme zomers gaan krijgen.
Daarnaast kan het zeker in de zomermaanden economisch verantwoord zijn om de berigheid van de eersteworpzeugen met altrenogest 10 tot 14 dagen uit te stellen. Dit resulteert niet alleen in een toename van de worpgrootte van 1,5 tot 2 biggen, maar ook in een betere uniformiteit van de tomen en een hoger afbigpercentage.
Najaarsverwerpen
Als we over najaarsverwerpen spreken, hebben we het eigenlijk over het volgende: het opbreken van de dracht tussen dag 20 en 30 zonder bijkomende ziekteverschijnselen. Het komt vooral voor in het najaar met het hoogtepunt rond september. Het seizoen is in feite de oorzaak. De afnemende daglichtlengte en de temperatuursveranderingen die optreden in het najaar zijn daarbij van belang. Daarnaast spelen risicofactoren als voerniveau en (chronische) stress een rol. Bovendien haken zeugen die in slechte conditie zijn eerder af, maar bovenal de zeugen die in het begin van de dracht te krap gevoerd worden. Eigenlijk wil het varken liever geen biggen in de winter. Het korter worden van de daglichttijdsduur gaat het snelst in de periode augustus tot oktober, precies de tijd van de matige vruchtbaarheid van het varken. De maand september levert de meeste problemen op. Dan worden de dagen qua daglicht in Nederland twee uur korter. Ook het weer wordt natuurlijk slechter in de herfst. Naarmate de overgang van de zomer (warm, vochtig) naar de herfst (koud, stormen) groter is, zijn de vruchtbaarheidsproblemen ook groter. Door de snelle afname van daglichtlengte wordt door de hypothalamus in de hersenen het hormoon melatonine geproduceerd. Het gevolg van de melatonineproductie is een afname van de productie van de vruchtbaarheidshormonen door de hypofyse. Daardoor wordt de berigheid minder duidelijk gezien, zijn follikels minder goed van kwaliteit en de dracht wordt lastiger in stand gehouden. Vooral de vroege dracht is gevoelig voor een sterke afname van de daglichtlengte. Zorg daarom vanaf 1 augustus voor een strak constant dag- en nachtritme met 16 uur licht en 8 uur donker. Niet alleen in de dekstal, maar ook in de drachtstal (in ieder geval de eerste 6 weken van de dracht) en in de kraamstal.
Klimaatadviezen
Het klimaatadvies is om het temperatuurverloop gedurende de dag goed in de gaten te houden en bijtijds de klimaatinstellingen in de wacht- en drachtstal aan te passen. Dus zet indien van toepassing vanaf 1 september de luchtinlaat weer op de winterstand. Controleer in het najaar ook de luchtvochtigheid, of eigenlijk tijdens alle seizoenen. Het komt nog regelmatig voor dat de luchtvochtigheid in afdelingen vaak boven de 65-70 % is. De luchtvochtigheid van een varkensafdeling moet ongeveer tussen de 55-75 % liggen. De luchtvochtigheid van een afdeling is o.a. afhankelijk van verschillende factoren, bijvoorbeeld hokbevuiling of klimaatinstellingen. Ook de ziekte leptospirose verspreidt zich makkelijker in een vochtige omgeving, net als in stallen waarin ongedierte voorkomt. Muizen zijn voor ongeveer 90 % besmet met leptospirose. Sinds kort is er wel een vaccin tegen leptospirose gecombineerd met parvo en vlek.
Risicofactoren
De oorzaak van najaarsverwerpen is het najaar, maar een aantal omstandigheden op stal of in het bedrijf verhogen de kans op het probleem. Dat zijn de zogenaamde risicofactoren. Deze hebben vooral te maken met voer en stress. Het is belangrijk om in de kraamstal het conditieverlies te beperken tot 4 mm spek of tot 10 procent van het lichaamsgewicht. Verder leidt een laag voerniveau in het begin van de dracht tot lagere drachthormoonconcentraties en daardoor tot een verhoogde gevoeligheid voor opbreken. Als zeugen in het begin van de dracht niet individueel gevoerd kunnen worden, ontstaan er soms grote verschillen in voeropname wat eveneens ongunstig is. Na het dekken is een voerniveau gewenst van ongeveer 1,5 keer het onderhoudsniveau gedurende de eerste 11 dagen. Geadviseerd wordt om vanaf dag 12 na de dekking tot dag 35 minstens 3 kg voer per dag te geven. Een te hoog voerniveau vóór dag 12 zou een averechts effect kunnen hebben. Na dag 35 moet de voergift plots, maar gefaseerd afgebouwd moeten worden. Langdurige, chronische stress in het begin van de dracht leidt ook tot verwerpen. Dat kan bijvoorbeeld komen door veel dieren in een relatief klein hok. Een kleine stabiele groep met een omvang tot twintig zeugen is het meest risicovol. In dergelijke groepen is vaak sprake van voerconcurrentie (trog- of vloervoedering). In grote variabele groepen is het risico op najaarsverwerpen kleiner, zeker als er een strobed gebruikt wordt.
Zorg daarom vanaf 1 augustus voor een strak constant dag- en nachtritme met 16 uur licht en 8 uur donker. Niet alleen in de dekstal, maar ook in de drachtstal (in ieder geval de eerste 6 weken van de dracht) en in de kraamstal.
Huisvesting
Het advies met betrekking tot huisvesting is om bij voorkeur te werken met een stalsysteem met individuele voedering. In grotere groepen met mogelijkheden voor zeugen om zich te ‘verstoppen’ en andere zeugen te ontwijken, ontstaat minder stress. In stallen met weekgroepen, waarbij veel zeugen tegelijkertijd in dezelfde gevoelige drachtfase verkeren, is de kans op najaarsverwerpen eveneens verhoogd. In dergelijke situaties is het te verdedigen om de zeugen de eerste 4 weken – indien mogelijk – toch vast te zetten in deze risicoperiode. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat in verworpen nageboortes prostaglandine voorkomt, dat na opeten verwerpen veroorzaakt bij gevoelige groepsgenoten. Uit onderzoek van de GD is gebleken dat in nageboortes van verworpen biggen inderdaad prostaglandine is aan te tonen met een ELISA-test. De variatie in de metingen is echter zeer groot, afhankelijk van hoe het weefselmateriaal is voorbewerkt. De (voorlopig) gevonden concentraties komen wel in de buurt van de hoeveelheid waarmee (ver)werpen kan worden opgewekt. Uit literatuuronderzoek is bovendien te concluderen dat opname van prostaglandine via de mond kan leiden tot biologisch actieve concentraties in het lichaam. Het is dus niet uit te sluiten dat het opeten van verworpen nageboortes kan leiden tot verwerpen, aldus de GD. Maar met de huidige resultaten is dit nog niet bewezen.
Conclusie
Kortom, als je (jaarlijks) last hebt van najaarsverwerpen: loop dan alle risicofactoren met betrekking tot de vruchtbaarheid na en zorg ervoor dat het klimaat en het lichtregime klopt. En als het een jaarlijks terugkerend probleem is dat zonder ingrijpende maatregelen niet op te lossen is, kun je door het aandekken van extra gelten toch zorgen dat de kraamstallen vol komen.
Auteur: Marlida Giesen, AdVee dierenartsen
Beeld: Twan Wiermans