Staatssecretaris Martijn van Dam wil een grens aan de worpgrootte van zeugen, om de biggensterfte te verminderen. Dat is zinvol maar niet voldoende, zeggen de Wageningse varkensonderzoekers Herman Vermeer en Marion Kluivers.
Al jaren sterft zo’n 12,5 procent van de jonge biggen in de eerste weken na hun geboorte, zegt Vermeer, net als Kluivers onderzoeker bij Livestock Research. ‘De meeste jonge biggen gaan dood in de eerste vier dagen in het kraamhok’. Vorig jaar, zo bleek uit cijfers van Agrovison, was de biggensterfte zelfs gestegen naar 13,5%. Reden voor dierenwelzijnsgroepen om aan de bel te trekken.
De toegenomen toomgrootte van de zeugen – twintig jaar geleden wierp een zeug nog 11 a 12 biggen, vorig jaar 14,4 – speelt een rol bij die biggensterfte. ‘Het aantal levend geboren biggen is inmiddels groter dan het aantal spenen van de zeug’, zegt Vermeer. ‘En aangezien de biggen een vaste speen hebben, delft de lichtste big dan het onderspit bij concurrentie om de moedermelk.’ De zwakste en traagste big blijft hongerig en loopt grotere kans om onderkoeld te raken en doodgedrukt te worden door de zeug.
De toegenomen worpgrootte van zeugen is een ratrace tussen de fokkerijorganisaties in Nederland, Denemarken en Duitsland die fokzeugen selecteren op veel nakomelingen. Veel biggen betekent later namelijk meer inkomsten voor de varkenshouder. Vermeer en Kluivers snappen de wens van Van Dam om die toomgrootte te begrenzen.
Hoe verminder je de biggensterfte?
Kluivers: ‘Niet langer vooral fokken op toomgrootte, maar meer rekening houden met de vitaliteit van de biggen.’ Vermeer: ‘Maar dat is niet genoeg. Biggensterfte is een multifactorieel probleem, je moet aan veel knoppen draaien.’
Zoals?
Vermeer: ‘Je moet ook selecteren op moedereigenschappen, dat ze voorzichtig gaan liggen in het kraamhok en de biggen niet dood drukken. We weten uit praktijkonderzoek dat fokzeugen die in een rijkere omgeving zijn opgegroeid, met stro en verrijkingsmateriaal, later betere moeders worden. Ze zijn onderling socialer en rustiger en zorgen beter voor het nageslacht. Dat gedrag van de moeder kun je sturen, maar daar weten we nog te weinig van.’
Kluivers: ‘Het klimaat in de stal speelt ook een rol. De biggen hebben kort na de geboorte een temperatuur van 35 graden Celsius nodig, de zeug wil 18 a 20 graden, daarboven krijgt ze hittestress. Kraamhokken zijn eigenlijk deels couveuses met een koelteplek voor de zeug. Je hebt stalsystemen met een koelpaneel voor de zeug en beweegbare vloeren, zodat de biggen niet onder de zeug terecht komen.’
Vermeer: ‘Maar ook arbeid en zorg kunnen hier helpen. De varkenshouders kunnen de biggen apart houden als de zeug gevoerd wordt, ze kunnen de biggen in het nest leggen, ze kunnen de zwakste big bijvoeren met kunstmelk en ze kunnen pleegzeugen inschakelen voor deze biggen – dit gebeurt in de praktijk ook allemaal. Maar die zorg kost heel veel tijd. En je moet bedenken dat een gemiddeld bedrijf 500 zeugen heeft met gemiddeld 25 worpen per week. Je moet dus zo’n 400 biggen verzorgen. Het is de vraag of die tijd er wel is. Het beste blijft om te zorgen dat de zeug haar eigen biggen gezond groot kan brengen.’
Speelt de crisis in de varkenshouderij nog een rol?
Vermeer: ‘Neem van mij aan dat de varkenshouders de biggensterfte erg vinden, maar ze zijn op dit moment vooral bezig om als bedrijf te overleven. Het zou goed zijn om uit te rekenen of big nummer 16 of 17 nog wel rendabel is. Toch ban je de sterfte niet uit met een kleinere toom, de biggensterfte zal altijd blijven. Daarom moet er ook aandacht zijn voor een goede euthanasiemethode en een goed euthanasie-protocol. Nu moet de veehouder de dierenarts bellen, maar die stap kost tijd – betekent lijden voor de big – en geld – is financieel niet haalbaar. Daarom wachten varkenshouders soms tot de verzwakte big dood is. Omwille van het dierenwelzijn is een goed euthanasieprotocol wenselijk.’
Bron: Resource – Wageningen UR