Meer veldstudies zijn nodig om de impact van vaccinatie op antimicrobiële reductie en verbetering van de diergezondheid duidelijk te identificeren en te kwantificeren. Daarom is het noodzakelijk het antimicrobiële gebruik op bedrijfs- en dierenartsniveau te volgen om benchmarking mogelijk te maken.
Hoewel preventie van infectie niet alleen mogelijk is door het gebruik van vooropgestelde gezondheidsprogramma’s, maar ook van goede diagnostiek, bioveiligheidsmaatregelen, bedrijfsbeheer, voedingsprogramma’s, enz., lijkt het onontbeerlijk om een geïntegreerde oplossing te vinden voor het verminderen van het gebruik van antimicrobiële middelen in de varkenssector.
Geschiedenis
Sinds de ontdekking van penicilline door Alexander Flemming in de late jaren 20 van de vorige eeuw en de start van het gebruik ervan in het begin van de jaren 40, hebben antibiotica een onvergelijkbare rol gespeeld bij de bestrijding en behandeling van infectieziekten bij zowel mens als dier. Lange tijd werden antibiotica niet alleen gebruikt voor de behandeling van zieke dieren, maar dienden ze ook als groeibevorderaars. Het besef dat overmatig en onverantwoord gebruik van antimicrobiële stoffen kan leiden tot resistentie bij pathogene bacteriën bij dieren leidde al in 1986 tot het verbod op het gebruik van antibiotica in diervoeding in Zweden. Twintig jaar later verbood ook het Europees Parlement het gebruik van alle antibiotica-groeibevorderaars als toevoegingsmiddelen in diervoeding in alle EU-lidstaten.
Actieplannen
Sindsdien besteedt de Europese Unie veel aandacht aan het opstellen en evalueren van actieplannen om het gebruik van antimicrobiële middelen en de resistentie bij mens en dier te verminderen. Hoewel het makkelijker gezegd is dan gedaan, is de hoofdgedachte achter het verminderen van het gebruik van antimicrobiële stoffen, dat gezonde dieren geen anti biotica nodig hebben en dat ‘voorkomen beter is dan genezen’. Preventie heeft een geïntegreerde aanpak nodig en impliceert de samenwerking van verschillende belangengroepen: boeren, dierenartsen, adviseurs, voederproducenten, transporteurs, autoriteiten, consumenten en universiteiten. Ze dragen allemaal bij aan de optimalisatie van de gezondheid van dieren, die gebaseerd is op verschillende pijlers: een diersoortspecifieke omgeving (gebouwen, ventilatie, temperatuur, vochtig heid), een uitgebreid gezondheidsprogramma (vaccinatieprogramma, scholing van producenten), een adequaat voedingsprogramma aan gepast aan soort en leeftijdsgroep (hygiëne, kwaliteit en samenstelling) en professioneel management en bioveiligheid (ongediertebestrijding, reinigingsroutines, aangewezen personeel, quarantaine).
Vaccinatie helpt
De afgelopen jaren werd veel onderzoek verricht naar het vinden van alternatieven voor antimicrobiële stoffen. De gerichte toepassing van vaccins is een veelbelovend alternatief om het gebruik van kritisch belangrijke antibiotica te verminderen. Hoewel literatuur nog steeds schaars is en het niet 100 procent duidelijk is hoe vaccinatie het gebruik van antimicrobiële middelen doet dalen, kunnen verschillende onderzoeken reeds aantonen dat dit wel degelijk het geval is. Een correct gebruik van vaccins leidt tot vermindering of zelfs eliminatie van infecties, beperking van primaire en secundaire infecties, daling van de algemene infectiedruk door verhoging van de bedrijfsimmuniteit en dus verbetering van het dierenwelzijn. In hoofdzaak bestaan er twee verschillende soorten vaccins in de diergeneeskunde: gemodificeerde levende vaccins en gedode of geïnactiveerde vaccins. Levende vaccins induceren een humorale (antistoffen) en celgemedieerde reactie in het immuunsysteem, terwijl verzwakte of gedode vaccins voornamelijk een humorale reactie stimuleren.
Viraal en bacterieel
Voor varkens bestaan er vaccins tegen zowel virale als bacteriële infecties. Experts, werkzaam in de varkenssector, uit 6 verschillende Europese landen (België, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Zweden en Zwitserland) plaatsten een verhoogde vaccinatie als meest haalbare maatregel om het gebruik van antibiotica te doen dalen en vaccinatie kwam op de 5e plaats als meest effectieve alternatief voor antibiotica. In een Deens onderzoek verminderde vaccinatie tegen proliferatieve enteropathie ( Lawsonia intracellularis ) bij varkens niet alleen het gebruik van antimicrobiële middelen (oxytetracycline) aanzienlijk, maar leidde het ook tot een hogere gemiddelde dagelijkse gewichtstoename en dus een kortere mestperiode. Een recente Finse studie kon dit niet volledig bevestigen, zij zagen enkel een dalende trend in het gebruik van antimicrobiële middelen bij varkens gevaccineerd tegen L. intracelluaris.
Dezelfde resultaten werden gevonden in vaccinatiestudies tegen circovirus type 2 (PCV2), een daling van antimicrobieel gebruik wordt dan voornamelijk bekomen door het verminderen van secundaire infecties. Een Oostenrijkse studie toonde een significante vermindering van antimicrobiële middelen aan na vaccinatie tegen PCV2 in 65 varkensbedrijven, een Deense studie daarentegen toonde voor sommige vaccins een hoger antimicrobieel gebruik aan. Hier moet echter aan toegevoegd worden dat in de Deense studie bedrijven werden opgenomen die vaccineren tegen verschillende endemische pathogenen die meestal aanwezig zijn op een varkensbedrijf ( Mycoplasma hyopneumoniae, Actinobacillus pleuropneumoniae , PCV2, L. Intracellularis en het reproductieve en respiratoire syndroomvirus/PRRSV).
De toepassing van veelvuldige vaccinaties tegen verschillende pathogenen kan een invloed hebben op het gebruik van antimicrobiële middelen. Dit kan worden verklaard door het feit dat in die bedrijven ondanks vaccinaties nog steeds een hoge infectiedruk heerst en dus een hoger antimicrobieel gebruik nodig is. Bovendien moet voor elk onderzoek afzonderlijk de grens van antimicrobieel gebruik vastgelegd worden, wat het moeilijk maakt om een vergelijking te maken tussen verschillende onderzoeken. Mycoplasma hyopneumoniae vaccinatie leidt tot verminderde medicatiekosten, evenals een lagere prevalentie van pneumonie, minder ernstige letsels en een hogere gemiddelde dagelijkse groei bij gevaccineerde varkens.