Het gebruik van ontsmettingsmiddelen bij het reinigen van pluimveestallen zorgt niet voor resistente bacteriën. Dat blijkt uit het promotie-onderzoek van Helder Maertens van het Instituut voor Landbouw-, Visserij-, en Voedingsonderzoek (ILVO) en de Universiteit van Gent. Zij weerlegt hiermee de stelling dat ontsmetting kan leiden tot resistentie tegen het middel en zelfs antibiotica. “Klopt niet, als je de correcte dosis van het ontsmettingsmiddel gebruikt”, aldus Maertens.
Maertens voerde een grote diverse veldexperimenten uit, om na te gaan wat in praktijkomstandigheden het effectieve risico op resistentievorming is. Er treedt geen ontsmettingsmiddelenresistentie en géén verhoogde antibioticaresistentie op door ontsmettingsmiddelen te gebruiken volgens de voorgeschreven toepassingswerkwijze en de geadviseerde dosering door de fabrikant, zo blijkt. Het gebruik van lagere concentraties aan ontsmettingsmiddel dan voorgeschreven geeft wel aanleiding tot problemen.
Reinigings- en ontsmettingsprotocol
De onderzoekster voerde in 25 vleeskuiken- en 21 varkensbedrijven een enquête uit rond het toegepaste reinigings- en ontsmettingsprotocol. Op elk bedrijf werden er, 24 uur na ontsmetting, stalen van de stalomgeving (vleeskuikenstal en biggenbatterij) genomen. Dit om E. coli bacterie te verzamelen waarop de gevoeligheid voor antibiotica en ontsmettingsmiddelen kon worden getest.
In een volgende proef werden in afzonderlijke stallen (vleeskuikenstal en biggenbatterij) drie courant gebruikte ontsmettingsmiddelen gebruikt en dit gedurende vijf opeenvolgende productierondes. Maertens bestudeerde de effecten van het herhaaldelijke gebruik van deze ontsmettingsmiddelen op de gevoeligheid van de bacteriën, voor zowel de ontsmettingsmiddelen als antibiotica. Doel was om te ontdekken of er zich een antimicrobiële resistentie ontwikkelde.
Geen verschillen in gevoeligheid
De E. coli bacteriën bleken geen verschillen in gevoeligheid te vertonen naargelang van de keuze van het ontsmettingsproduct. Er was ook geen verandering te zien in de gevoeligheid ten opzichte van de ontsmettingsproducten met het oog op het voortschrijdend tijdstip in de observatieperiode. Er is bij herhaaldelijk gebruik geen opbouw van ontsmettingsmiddelresistentie. Evenmin is er sprake van een ontwikkeling van antibioticaresistentie.
Met twee laboratoriumproeven bekeek Maertens de gevolgen van het ontsmetten aan een lagere dosering dan voorgeschreven door de fabrikant. Bij deze concentratie kunnen bacteriën overleven, hoewel er ook bacteriën zijn die hierdoor in een ‘intermediaire’ toestand raken tussen leven en dood. De bacteriën, die een suboptimale ontsmetting hebben doorgemaakt, blijken minder gevoelig te reageren op een antibioticabehandeling. Uit de onderzoeken blijkt niet naar voren te komen dat bacteriën onder invloed van een suboptimale ontsmetting in staat zijn om hun eventueel aanwezige antibioticaresistentie-genen te transfereren naar andere bacteriën.
" Geen reden tot bezorgdheid"
‘Er is nu wetenschappelijke duidelijkheid over het effect van de types ontsmettingsmiddelen die worden gebruikt in de primaire dierlijke sector en over hun afwezig verband met antimicrobiële resistentie’, laten ILVO en de Universiteit Gent in een gezamenlijke reactie weten. ‘Op basis van deze overvloedige resultaten uit terreinproeven kan de onderzoeker stellen dat er geen reden tot bezorgdheid is, over antimicrobiële resistentie-selectie door het gebruik van ontsmettingsmiddelen in de dierlijke veehouderij, weliswaar onder de belangrijke voorwaarde dat de ontsmettingsmiddelen correct worden toegepast.’
Tekst: Martin de Vries